I
EEN knaap, die door den hoogen middag schreed, hij was geborgen in het stralenkleed, dat stroomde van den lichten hemel neer en golfde om zijn schouders als een zeer bewogen zee, die zonder een geluid zich strekte langs de verre aarde uit.
De halmen dronken van het witte licht, tienduizenden, gedompeld het gezicht in warmtegolven, en hun ademtocht voer door de ruimte, als een stem die zocht den cirkelboog der einders af, maar vond eeuwig zichzelf binnen den horizont.
En zwarte vogels wiekten naar de lucht en hingen doodstil boven het gerucht
5