’s Zaterdagavonds zou het geopend worden, 's Donderdags moesten de filiaalhouders erin trekken. Maar de jonge kerel, van wien Dirk al zijn duizend gulden borgstelling had ontvangen, beging de onhandigheid den avond voor hij den winkel zou betrekken, den kraaienmarsch te blazen. Zijn vrouw, in tranen, belde Dirk in zijn woning op. Haar man had een benauwdheid gekregen en in den tijd van een half uur was-ie den weg naar de zalige jachtvelden opgegaan.
— Arme vrouw, dacht Dirk, toen hij den hoorn neerlegde. Maar verdomd! dat was een leelijk geval. Daar zat-ie nou met z'n gebakken peren.
Groote zakenlui hebben echter altijd lumineuze invallen. Zoo ook Dirk. Hij had nog geen vijf minuten zitten prakkizeeren, of hij nam de telefoon alweer van den haak en draaide het nummer van zijn ouderlijk huis.
— Hallo! Dag vader. Is Dries thuis?
— Nee, ik geloof, dat-ie net is weggegaan. Maar ik zal even kijken.
Dirk vloekte. Dien kerel kon je nooit te
7°