kapitteld. Een half uurtje te voren had hij Louise opgescheld. Eerst had hij haar vader aan de telefoon gekregen.
— Met Hartvelt, zegt u? De stem klonk niet vriendelijk. — U wou Louise spreken? Een oogenblik, meneer.
Even later kwam Louise aan het toestel. Het kind was hevig opgeschrokken, toen zij haar vader den naam Hartvelt hoorde uitspreken. Geagiteerd riep zij:
— Ja, met Louise.
— Louisetje, hoe gaat het?
— Dank je, hoe gaat 't met jou?
— Ik heb de laatste dagen op m’n kamer gezeten, als een rups in z'n cocon. Maar zoo juist heb ik m’n kluisters verbroken. En nu zou ik graag ons idyllisch samenzijn van Dinsdag voortzetten. Wat denk je van morgenochtend half elf?
Louise stemde toe, met onderdrukte blijdschap. Of zij zouden gaan tennissen, vroeg Dries. Nee, Louise wilde liever eens doorrijden langs dien mooien weg.
— As you like it, zei Dries. Tot morgen dan.
— Tot morgen!
51