Door alles heen echter kwelde hem het besef van zijn decadentie, van zijn nutteloosheid. Zakelijk had zijn broer den horizon volkomen voor hem verduisterd. Het was, meende Dries, niets anders dan een opwelling van afgunst, wanneer hij, de jongere, zich op commercieel gebied inspande. Maar hij bezat evenmin het vermogen om een intellectueele of artistieke reus te worden, om aldus op ander gebied van gelijk formaat te worden als zijn broer In zijn slechtste oogenblikken beschouwde hij zich als een wrak, een mislukkeling, een levensmoede, die maar het beste deed, van de eerste de beste brug te springen.
Maar zijn drang naar geestelijk en zinnelijk genot had tot nu toe de overhand op zijn zwartgallige neigingen behouden.
De laatste maanden had Dries bij zijn ouders doorgebracht. Of liever, hij vertoefde enkele uren per etmaal in hun huis. Soms ook verscheen hij plotseling op kantoor en interesseerde zich er voor alles en