— Maar God allemachtig! ken je daar nou zoo maar kalm bij blijven?
— Voor ’t oogenblik, ja. D'r is immers nog niks aan de hand.
Dat was inderdaad waar. Maar de donkere mogelijkheid bleef bestaan.
Juffrouw Alberts prakkizeerde er nog een poosje over na. Ze had er geen idee van, wat ze bezaten. Hoe ze d’r aan toe zouden zijn, zonder de zaak. Maar ze was niet van het slag, dat lang bij onaangename dingen kan verwijlen. Ofschoon ze allesbehalve lichtzinnig was, had ze behoefte aan de kleine verwarmende dingen des levens. En dus kwam ze spoedig weer in de stemming waarin ze het best kon gedijen.
Haar man echter broeide zwaarder dan hij ooit had gedaan. Telkens als hij hoorde van een winkel in zijn omgeving, die leeg kwam, spitste hij de ooren en loerde, zoo vaak hij kon in de richting van het gevaarlijke huis, om te zien of er misschien een onheilspellend biljet voor de ruiten verscheen, aankondigend, dat dit of dat groo-te bedrijf zich in het perceel had genes
2 7