Vervreemding
Een straat vol bomen, aangestreken door de dalende zon. En hier en daar een huis met vlammen in zijn ogen.
En verder weg het praalgraf van de zee.
Dit alles zo hartstochtelijk ervaren dat elke ader ervan gloeien ging en geen herinnering ons kon beschermen tegen de waanzin die ons binnendrong.
Goud loste op tot rode mist. Wij stonden veel langer dan de tijd gedogen kon in onze ver vreemding. Wij bleven geschonden en zelfs geen slapen doofde deze zon.
34