VROUW BIJ AVOND
De avond heeft haar mond gesloten, zij wordt zichzelf niet meer gewaar, sterren en steen houden hun grote samenspraak zonder angstgebaar.
Wie door zijn haar strijkt voelt het schuimen der zee en luistert naar de wind die ergens aan de kim zijn ruime, eeuwige armslag wedervindt.
Zij denkt: een mens, een nacht... Haar handen rusten als kinderen in haar schoot, het licht staat wit tegen de wanden.
De doden zijn zo bleek en dood, men moest hen snel kunnen verbranden, lang voor het eerste morgenrood.
88