GRONDWERKERS
Grondwerkers in de trein. Hun knoestig leven rust met twee handen op een spadesteel, hun hoofd hangt in een wolk van slaap te beven, de wind gaat op en neder in hun keel.
Enkel hun kleding houdt de aarde wakker, seizoenen hebben zich daar botgevierd, er kleeft nog levend bloed van hei en akker aan schoenen die als traag en zwaar gediert*
te rusten staan. Het late licht der ruiten schommelt geduldig met hun hoofden mee, en trouwens heel de wereld die daarbuiten haar adem opent is met hen tevree.
87