ZOMER
Meisjes gaan, nu het zomert, minder verlaten, zij hebben monden van dromend vlees en haren, waar de hand der winden verrukt in rondwoelt.
Op het wijde land van de middag
kan men hun benen zien boven de horizon,
alsof zij uit de onderaardse zee
der wolkenlucht zijn opgestegen
en nu het licht gaan maaien, dat nog nooit
zo rijp geweest is als in hun gebaar.
84