HAAR DOOD
Nooit was de hemel zo besterd als toen haar licht gebroken werd en zij met ademloze mond verrees tegen de horizont.
Haar armen schenen nog de gloed te houden van wanhopig bloed, zo hemelhoog stond éen moment hun stomme smeken overend.
Dan sloeg zij, willoos als een steen, diep door de blinde ruimte heen. Boven het duister van haar dood hing vaag en bleek het avondrood.