UITTOCHT
De moordenaars bevalen uw vertrek.
Het was een dodelijke voorjaarsdag,
geen wind, geen blauw, een donker wolkendek
dat laag en dreigend op de stilte lag.
De trein stond klaar; als stukken wankel vee, met ogen door een verre pijn ontzet, werdt gij geladen, terwijl ginds de zee volhardde in haar murmelend gebed.
Er stonden vage handen in de lucht, maar voor uw ogen werd de tijd reeds blind, wie kent zijn vrienden in de laatste nood?
De horizon verzwolg het treingerucht, een enkel hart was u nog welgezind, terwijl de stoom uw eeuwig afscheid floot.