DE NACHT IS DIEPER DAN VOORHEEN.
De nacht is dieper dan voorheen.
Weer gaan wij met elkander tegen het morgenlicht slapen, lichamen zonder geheugen.
De warmte van haar hand wordt steen in mijn hand die haar niet kan redden.
De sterren in het duister staan alleen.
Ik heb haar liever dan mijn eigen hart.
Ik voel de nachtwind door de kamer dwalen, over de heuveltoppen van haar zacht, nauwelijks te vernemen ademhalen.