VOOR HET RAAMGAT
Voor het raamgat, voor het zwart heelal houd ik mijn hoofd op en word aangeraakt door de volkomenheid van wat zich daar in de handpalm van de nacht heeft uitgezaaid en met zijn stilte in mijn leven dringt, het uitholt tot ik niets meer ben dan het omhulsel van een kleine stem.
Indien ik zing, dan zonder dat ik ooit
ben toegezongen door de harmonie der sferen;
indien ik zing, dan nimmer zonder dat
ik elke klank verwaaien hoor
en uitgezongen, ademloos mijn hoofd
met beide handen stut opdat mij niet
de duizelende ledigheid
met huid en haar verslindt.
79