Maar honderdmaal nog heb ik je aanschouwd, hoe je geschapen was en op gebouwd naar wetten die ontstellen en verrukken.
Ik voel het waaien door den hemel weer, het diep besef: vandaag en nimmermeer — nu ik de rozen aan mijn mond mag drukken.
Ik bied haar glimlachend mijn bloemen aan, de liefde leeft, het leven is een waan, slechts in den dood ervaren wij genade.
Zoo vindt in scheiden eerst zijn diepen zin de liefde, die wij reeds in het begin tezamen met den dood aanbaden.
88