HET UUR VAN ZWIJGEN
Nog even handen houden en doorgronden,
dat ik als jij, dat jij als ik kan zijn,
twee vreemden die elkaar hebben gevonden,
twee moede, afgebeulde honden,
die zich vertroosten aan elkanders pijn.
Lust zijn de eerste en de laatste woorden, maar hier valt alles stil, dit is het uur, waarnaar wij in de woeste nachten hoorden, toen wij elkander hierom slechts vermoordden: dit sprakeloos en eeuwig avontuur.
Reeds kwamen tranen en het twistziek spelen, met een verbitterd lijf ten ondergang, het mes is blinkend en ik zal haar kelen, geen troost bestaat er meer voor dit vervelen, ik proef het heete bloed, ik ben niet bang.
En toen: de greep der handen en het beven. Eén oogopslag: ook deze is uit God en vlucht en vlucht uit dit onduldbaar leven, tot haar geen adem is gebleven.
Ook deze zoekt den dood in het genot.
Beef dan niet langer en geef alles over, dit is het uur van zwijgen en van hoop, geen wind ritselt behaagziek door het loover, hard is de wereld, zonder toover, nu neemt het wreede recht zijn loop.
83