VERLOREN HEIL
Herinner je dat eenzame moment: het was een winteravond onder sterren, de huizen en de menschen waren verre, de zee bespeelde vaag haar instrument.
Wij liepen ergens in het zand verloren en onze klanken werden weggewaaid.
De vuurtoren heeft met zijn licht gezwaaid, gebaar waarachter zich geen stem liet hooren.
Want in je wreedbeklaagden staat bevond je eensklaps het onmetelijk verstommen.
Ik zag je lichaam onder pijnen krommen, alsof een slang zich om je leden wond.
De toekomst riep je met zijn felle kreten, je droeg den zwaren last van het verraad; ik heb je vastgenomen en gehaat om niet mijn doodelijke schuld te weten.
Ik sprak het laatste woord van troost en hoop, maar in het onherroepelijk verleden konden wij, zwakken, niet meer binnentreden, en wij vervolgden zwijgend onzen loop.
Dan, in het licht, zag ik nog eens je oogen: hoe hopeloos de laatste vonk verglom; en kust je, van schaamte om mijn stom, de eigen schuld verzakend mededoogen.
75