HOOGVLAKTEN
Hoogvlakten, verticaal
tegen de lucht gelegerd, snijden
de einder middendoor, schuiven zich langzaam
tegen mij aan en houden mij staande
op een spandraad in het niet.
Diep onder mijn bevreesde voeten rennen rivieren zich te pletter.
Stofwolken water hangen te verdampen als ik mijn lichaam af te wenden waag.
Rotsen bijten met hun karteltanden hoeken uit de dag. Ik voel de spanning stijgen, het trilkoord dat mijn leven draagt.
Langs een verlaten vogelhaan glijd ik de hemel door. De kaken van een vergeten ijstijd openen zich in mijn herinnering.
44