WAAR IK BEN
Waar ik ben op aarde in het nergens
van de ronde einder en de zwarte
grijpende bomen. Er moet
een vorm zijn die is vast te houden
in het vergaan, een moeheid
die niet meer met het donker vecht
maar wegzinkt, omwolkt door gefluister
dat louter ademen wordt,
een slaap die handen overhoudt
om het lichamelijke na te tasten,
warmte die zo langzaam afkoelt
dat men haar eeuwig wanen kan.
28