NEGENTIENTWINTIG
Zeewaarts. Negentientwintig. Ik begin mijn ogen dieper in het licht te boren.
Ik loop tussen de schelpen van mijn oren langzaam het waaien van de hemel in.
Het ritme van mijn armen gaat verloren in wijde schommelingen zonder zin.
De ruimte stroomt mijn lichaam uit en in. Ik kan mijn hart tot in de stenen horen.
En elke avond tekent met zijn rood ontstellende figuren: slaap en dood rondom de hoofden van mijn huisgenoten.
Daarna de nacht die toeloopt op mijn bed en fluisterend zich op de deken zet om mij tot op mijn angsten te ontbloten.
. 36 .