VRIJDAGAVOND
Mijn moeder zet de lamp in bloei.
In haar handen ruist het tafellaken zijn witte golf uit. Warmte stroomt omhoog uit schalen vol van zon.
Achter de ramen gaat de zeewind peinzende om. De late dag strijkt zijn gelaat aan wolken die de tijd langzaam ontstijgen.
Ik beef inwendig. Avondgeur zamelt zijn diepte in mij op.
De aarde heeft de hemel overwonnen.
Engelen komen in het deurgat staan. Dwars door hun licht beweegt mijn vader vanuit de buitenwereld op mij aan.
35