Jan en Kees houden zich de buik vast. Natuurlijk kijkt de verstoorde vader rond, maar laat hij de daders maar eens zoeken! Die tippelen verder, tuk op nieuwe avonturen.
Het strand ligt vol met papieren zakken en andere rommel. Kees raapt een grote zak op en vult die met zand.
„Wat ga je daarmee uitvoeren?” vraagt Jan benieuwd.
„Wacht maar!” en Kees schudt geheimzinnig het hoofd
Hij haalt een eind touw uit zijn broekzak en bindt dat om de sluiting van het papieren ding. Je zou denken, dat het een zak suiker of soda is, zoals de kruidenier ze aflevert.
„Ik wou, dat er koekjes in zaten!” zegt Jan.
„Ja, dat wou ik ook wel,” antwoordt Kees, „maar we kunnen d’r toch genoeg pret mee hebben!”
Daar zit een meneer alleen in een strandstoel te dromen. De jongens kijken uit de verte naar hem. Hij heeft een grote, statige snor, die hij met tussenpozen trots opstrijkt. Heel omzichtig sluipen Jan en Kees achter de stoel van de meneer. Dan kruipt Kees op zijn knieën tot vlak bij de zijkant van de stoel en legt daar de volle, zware zak neer. Het touwtje houdt hij in zijn hand en gaat daarna weer een eind achteruit. Als de man maar even naar beneden kijkt, langs zijn benen, moet hij de zak zien. Lange tijd liggen de jongens te wachten, zonder dat er iets gebeurt. De meneer is misschien gaan slapen.
„Hij ziet niks!” fluistert Jan zijn kameraadje in ’t oor.
„Wacht maar!” verzekert deze en het blijkt, dat Kees gelijk heeft.
Na een minuut of wat horen ze de man in de stoel brommen:
84