Opeens hoort Jan vader en moeder lopen. Zou er nog een raam openstaan? Neen, het moet iets anders zijn. Hij hoort geschuif van emmers en geplas van water. Zou het inregenen? Wie weet hoe hoog het water al staat! Daar moet hij bij zijn! Op zijn tenen sluipt hij naar de keuken. Een vreselijke toestand! Er moet een groot lek in het dak zitten, want op verschillende plaatsen loopt het water met stralen naar beneden.
In de vertrekken der familie Laarmans is het ook rumoerig. Er wordt gekermd en gekeven. Jan kan de verleiding niet weerstaan, om even aan de deur te luisteren.
„O, ik ben zo bang!” hoort hij de dochter juist klagen.
„Hou je mond toch!” snauwt mevrouw.
„Het lekt hier!” brult meneer opeens. „O, het lekt op m’n kussen! Kijk toch eens!”
Jan hoort een bons op de vloer. Zeker is meneer uit zijn bed gesprongen. De deur wordt opengerukt, zodat Jan bijna naar binnenvalt. Meneer Laarmans struikelt over hem en dan rollen zij allebei over de vloer.
„Kwaje aap!” schreeuwt de dikke man. „Naarling! O, wat heb ik me bezeerd!....”
Jan heeft geen letsel bekomen en wil de ander overeind helpen.
„Laat me los!” weert deze af. „Vrouw, help me even op!”
Als meneer dan niet van zijn hulp gediend is, zal Jan er maar zo gauw mogelijk van door gaan. Hij ziet nog juist, dat mevrouw haar echtgenoot bij de handen neemt en probeert, hem op te trekken. Dat vindt Jan bijzonder grappig. Die man is natuurlijk veel te dik, om alleen overeind
141