/^anneer de stilte helder is, ontwaakt bijwijlen een kristallen droomgezicht achter de ogen die zijn aangeraakt door het onsterfelijke licht.
Een schrijden van gelaten mannen,
wier armen langs hun stijgend lijf
eenzelvig slingeren; hun hoofden vangen
de wind als bomen en hun stijf
gesloten monden zijn gespannen
als van een klimmer die een weg beschrijdt
hoog boven het gebied der dagen.
Zo ademloos gaan zij zich begraven in het onwerelds vuur, of nooit hun eenzaam hart zich heeft vergooid aan een geluk dat zij niet konden dragen.
Zij lopen in de horizon verloren, als schaduwen vergaan zij in de zon.
Eerst als zij weggevaagd zijn kan men horen het lied. waaruit zij zijn geboren en dat verklonken is eer het begon.
12