Met Job geleefd
Met Job geleefd, midden in het weerlicht van rampen gestaan, mijn stem opengeschreeuwd totdat hij niet meer dicht kon.
Rondgegraaid in puin tot ik het bloed onder mijn nagels voelde branden, dode praters in de muil gekeken, de laatste grond onder mij weggekrabd.
Naakt en schurftig, met suizende oren onder de gloeiende sterren, onder het huilen van ondieren, de watervallen van zinloze woede, geluiden uit het niet en naar het niet.
Met lamme lenden de nacht ingekropen, met mijn gezicht op het donker, met mijn open doodgeschreeuwde mond bovenop het gat van de stilte.
5