Delftbewoner
Hoe het moet, in Delft, met torens waaruit metaal valt, schilfers tijd; grachten beschreven met wind; schouders opgetrokken onder wiegelende paraplu’s; al dat geschuifel op de bodem van het donker; al die rillende jassen; al die vogelzwermen met kleppervleugels in de kou.
Hier opnieuw de wereld aanzien, een raam
tussen mijn ogen en de eeuwen;
telkens langs trappen vol krakend gebeente,
verpulvering waarin ik
op en neer lopend ben opgenomen,
handlanger van de houtworm, Delftbewoner,
schaduw op een muur.
54