Opstaan
De kinderen opgestaan, een huis vol verspringend geluid. Achter mijn rug trekt de nacht weg. Wij zitten elk in een windstreek, doen de eerste beten in weer een toekomst en horen elkanders hart, vogel met een mensenkeel.
Voor de open gangdeur staat de zon, een drempelwachter. Er komt wereldtaal van buiten. Wie leeft is in het ogenblik gevangen of gehuisvest, voortdurend gaande over de lichtbalk tussen zoëven en aanstonds.
De kinderen staan op. Alweer een dag ouder dan gisteren, maken zij de voordeur los en lopen uit het zicht.
36