VIERDE HOOFDSTUK
T TTet gemeentebestuur van Eelstwoude had blijkbaar f] even weinig voor zijn raadhuis over als voor de bestrating. Het huis der gemeente maakte de indruk van een krot, dat men met zo gering mogelijke kosten weer in een ietwat bewoonbare staat had gebracht. Klein was het in elk geval niet. Vermoedelijk was het eenmaal zelfs een herenhuis geweest. De rechtervleugel had echter geen ramen meer, doch met planken dichtgespijkerde gaten. De linkerhelft zag er wat beter uit, ofschoon ook deze, met haar verveloze, half afgezakte jaloezieën, geen grandioze aanblik bood.
Eens scheen men, misschien in een vlaag van grootscheepsheid, gepoogd te hebben, het geheel een wat statiger aanzien te geven. Er was tenminste een soort bordes voor de onderpui geplaatst. Maar hoe dit geval er oorspronkelijk ook mocht hebben uitgezien, nu was het niet meer dan een vermolmde houten steiger. Toen Hans de treden beklom, verbaasde het hem, dat deze niet onder hem braken of verpulverden.
In de holle gang rook het muf, precies de lucht, die men hier kon verwachten. Maar aan het einde, achter een glazen deur, lag een tuin, die baadde in de zon. Verstrooid liep Hans door. Aan zijn linkerhand voerde een korte trap omlaag. Hij daalde deze trap af en kwam in een soort lage kelderruimte. Het rook hier ook muf en er kwam slechts
39