TWEEDE HOOFDSTUK
lLJTet was al over zessen, toen Hans Bartels, na twee-|~[ maal overstappen, stoffig en enigszins vermoeid op het spoorwegstation stond, waarheen hij een kaartje had genomen. Hij bleef even om zich heen kijken, hij was hier nog nooit uitgestapt, wel eens met een sneltrein doorgekomen. De weinige reizigers waren spoedig van het kale perron verdwenen. Met de hand boven de ogen, tegen de schuin neervallende zonnestralen, verkende hij de omgeving. Links lagen wat kleine en grotere huizen, die door de gegoede burgerij van het stadje bewoond schenen te zijn. Aan de overzijde van de spoorweg lag een arbeidersbuurt, die een nogal rommelige indruk maakte. Hij zou linksaf moeten, dat begreep hij wel uit de aardrijkskundige ligging van Eelstwoude. Maar hij had nog wel even tijd. De controleur, die zijn kaartje in ontvangst nam, vertelde hem, dat er pas tegen acht uur een bus in de richting van Eelstwoude vertrok.
Zou hij er niet verstandig aan doen, het er voor vandaag maar bij te laten en in dit stadje te overnachten? Hij kon moeilijk nog vanavond laat met zijn onderzoek in Eelstwoude beginnen. Het verstand legde het echter af tegen het verlangen, zo gauw mogelijk in Eelstwoude te zijn. Hans wist zelf niet precies, waarom hij zo'n vreselijke haast had. Het kon niet alleen de belustheid op de erfenis zijn, want hoewel hij zich voornam zijn speurwerk grondig
17