V
Een andere Jan Bauer. Niet die van vroeger dagen, eenzelvig en nors. Ook niet die van latere tijd, de verbeten vechter, die zich onder de mensen begaf en van hen walgde. Hij was anders. Het dramatisch einde van zijn loopbaan als sociaal werker had hem tot nieuwe inzichten gebracht. Geen medelijden had hij gewild, gerechtigheid. Maar de gerechtigheid was dodelijk. Zij verscheurde het door de jaren heen gegroeide, zij ploegde wonden open in het lichaam der samenleving. Waar de juiste weg lag, wist hij niet, maar zeker was het, dat een uiterste van gerechtigheid tot een uiterste van verschrikking leidde.
Even was hij stil en hard geweest, toen de armen waren weg-gesabeld. Maar onmiddellijk daarop werd zijn hart gegrepen door een nieuwe stroom. Men mocht van de mensen niet meer verlangen dan zij konden geven. Zij waren dom en kortzichtig. Hen anders te maken betekende geweld te plegen aan hun wezen. Hij vergaf de rebellen hun opstandigheid, hij weigerde tegen hen te getuigen in de processen, die volgden op het schandaal.
Maar zijn nieuwe inzichten maakten hem niet toegeeflijk tegenover het kwaad. Wat mensen niet konden, dat vermocht God. Hij, de Almachtige, had de wereld naar Zijn wil geschapen en de donkere drift in het mensenhart gezaaid. Alles bewoog op Zijn adem, alles gehoorzaamde aan Zijn wetten.
Toen hij het absolute eiste, wist Jan Bauer zich volgeling van Christus. Het Evangelie sprak niet van schipperen, het kende geen middenwegen, maar alleen het volstrekte. ‘Weest dan gijlieden volmaakt gelijk uw Vader die in de hemelen is volmaakt is.’ Hij erkende het als Gods Woord. Het was niet mogelijk zich aan de macht van dit bevel te onttrekken. Het had zich als met klauwen in zijn geest gedrongen. Waar hij liep, daar joeg God achter hem. In het eeuwige waaien van de wind hoorde hij Zijn stem. Dit was de wet, waaronder hij door moest, omdat hij oog in oog met God wilde staan, ook al viel de wereld om hem heen in puin. Maar dat de wereld in puin
83