CU hebt me laten komen voor een zakelijke bespreking. Voor andere dingen heb ik nu geen tijd/
Weer stapte hij naar de deur en nu riep de dominee hem niet meer terug. Maar toen hij al in de gang stond, klopte hij nog eens aan.
‘Dominee, u zegt er tegen niemand iets van. ’t Gaat onder N.N. en u weet van niks!’
‘Zoals je wilt, Bauer/
In het plaatselijke krantje las hij enkele dagen later, dat iemand, die onbekend wenste te blijven, aan het bijzondere steunfonds van de diaconie een bedrag van duizend gulden had geschonken. Arie kwam bij hem met de vraag of hij het had gelezen. De baas knikte.
‘Een mooie gift,5 zei Arie.
Hij wilde hem af snauwen, maar bedacht zich en herhaalde: ‘Ja, een mooie gift/
Trijntje klampte hem aan met dezelfde opmerking. Hij kon zijn ergernis nauwelijks beheersen. Maar het werd hem te veel, toen hij een kwartier in de winkel stond en vier klanten achter elkaar hem op die mooie gift attent maakten.
’s Avonds verscheen hij weer in de kamer van de predikant. ‘Dominee, er is gekletst! En aangezien niemand behalve wij tweeën iets van dat geld af wist, bent u het, die gekletst heeft!’ cJe bent wel erg positief, Bauer. Maar ik ben even positief. Ik heb niet gekletst, geen woord, versta je!’
‘Dan snap ik niet, dat iedereen me van dat geld spreekt!’ ‘Kom, wees niet zo onnozel. In een plaats als Stormoord is het geen dagelijkse gebeurtenis, dat er zo’n bedrag wordt gegeven/ Het antwoord bevredigde Bauer niet. Hij had de ogen van de mensen gezien, hun nauwelijks verborgen glimlach van verstandhouding. Hij walgde nog als hij er aan dacht.
‘Laten we eerlijk zijn,’ zei de dominee, ‘zo eerlijk als mensen maar kunnen wezen. Men acht niemand dan jou in staat zo iets te doen/
‘Mij?’
Het klonk als een angstkreet. En het was een angstkreet. Hij zag zich omringd door honderden nieuwsgierig gapende gezichten.
‘Ja, jij, Bauer. We leven in een kleine plaats. Een figuur als jij blijft niet verborgen/
19