DODENKLACHT
De ademing der stilte komt het hart te zeer nabij, en waar de avondwind verstomt, heft zich het noodgeschrei der duizenden in wie de tijd zijn felle tanden beet en maakte ziel en ogen wijd van een waanzinnig leed.
Geen was tot deze angst bekwaam en allen zijn geplaatst tegen een einder zonder naam die geen geluid weerkaatst, en snikten hun bestemming na en werden leeggebrand en sloegen stom zichzelven ga, in dode angst gestrand.
l9