MIJN DOCHTER
Mijn dochter loopt daar in haar eenzaam licht, het licht van een meisje dat tussen haar hart en de wereld een vlies van angst ziet staan, een schrik die door de jaren heen zich uitgerekt heeft tot een strakke pijn.
Haar dunne benen lopen hoog en stil door het onhoorbaar waaien van de tijd, de lucht raakt haar met witte vingers aan en streelt haar mijmerende zinnen open; zij weet nog niet waarheen haar voeten gaan, zij wil haar ogen maar naar binnen wenden en niet meer denken aan de tijd die daar zijn vlakten opent voor haar smal gezicht.
Ik zie haar na, ik zie haar in de dag vervagen als een droom die men niet meer doorgronden kan, nu levend morgenlicht zijn vleugels breed en breder heeft gemaakt.
Ik zie haar na, ik hoor een klok die ergens in de wereld is ontwaakt en die de jaren aftelt van haar leven.
26