MAALTIJD
Weer draagt de tafel spijs en drank; het raam staat open op het licht; hemel en brood zijn warm en blank, hun gloed benevelt ons gezicht.
Wij bijten in het vlees der stof, wij heffen dromend woorden aan; de middag is een open hof, waar bomen in het licht vergaan.
Mijn vrouw en kind zijn klein en goed onder het spansel van de tijd.
Ik hoor de bronnen van hun bloed opruisen uit de eeuwigheid.
25