ZOMERNACHT
De diepe dalen van een zomernacht, waardoor het stille ademhalen ging van uw gelaat, dat alle hemel ving, die jaren her in mij was omgebracht.
Achter de open vensters, in de tuin, verzamelden zich zoetheden van geur, die ik, herdenkend, naar mijn lippen beur, waarop uw kussen weggestorven zijn.
Nog zie ik hoe gij uit de avond treedt en u van alle eeuwigheid ontdoet, terwijl de kleren sneeuwen om uw voet, en niets meer dan uw warme lichaam weet.
In uwe handen, in uw lippen werd de tijd verinnigd tot een tastbaarheid, die zich in langzaam strelen heeft verwijd tot hemelen, zo hoog en klaar besterd,
dat ik, als in een helder dronkenzijn, het firmament beschreed en tegelijk kon zwerven door de dalen van uw rijk en wonen in uw grotten van satijn.
16