denis stapte. Arme drommels waren er bij de vleet en hun armoede maakte ze niet groot, maar in Lunsings geval was de armoede een trek die hem nog groter maakte dan hij als welvarend man zou zijn geweest. Zoiets was evenmin als het bewegingsgevoel precies te beredeneren.
'Er is nog meer’ vervolgde de uitvinder. 'De zee. Die beweegt altijd.’
Dat kon Breukers niet ontkennen. Hij zette nooit een voet aan het strand en als hij niet absoluut op de zeeboulevard moest zijn, vermeed hij deze. Maar dit nam niet weg dat de zee er was, vlakbij, en dat hij hem in stormachtige nachten kon horen bulderen. Breukers voelde zich onbehaaglijk. Hij wilde opstaan, het werd trouwens tijd om naar huis te gaan. Op dit ogenblik zei Lunsing: 'Weet je dat er ratten zijn?’
Breukers stond niet op. Ofschoon Lunsing heel duidelijk had gesproken, vroeg de schoenmaker: 'Wat zeg je?’
'Er zijn ratten’ herhaalde de uitvinder. 'En als je van beweging wilt spreken, dat is beweging! Ze vermenigvuldigen zich, ze krioelen, ze zijn zo rap als de weerlicht.’
'Waar zijn die ratten dan?’ vroeg Breukers.
'In de loods!’
Er waren in het dorp verschillende loodsen, doch er was er maar één die kortweg 'de loods’ werd genoemd. Hij stond naast het station; een hoog gebouw dat lang als opslagruimte voor bagage had gediend. Enige jaren geleden was er een nieuw bagagedepot gebouwd en de oude loods was na een korte periode van verlatenheid in gebruik genomen door een firma die chocolade en noga fabriceerde. Meestal dreef de zware, zoete lucht van dit bedrijf over de duinen weg, landinwaarts. Maar bij mooi weer, als de wind uit het oosten kwam, sloeg de fabriekslucht onder de stationsoverkapping door in de richting van het dorp. Wanneer Breukers op zo’n dag zijn raam open had, kon het gebeuren dat deze lucht de geuren van
155