Zij
Zij komen met hun ogen uit de grond der stof omhoog en openen zich wijd om zon te drinken en de wezenskracht der wereld in zich op te laten gaan.
Zij waden met gespannen armen de atmosfeer door en verzinken iedere avond zwaar van leden onder de spiegel van een schaduwzee.
Daar hangen zij, gelovig en verloren, tussen de waterplanten van hun dromen en snelle visselijven wier geheim zijn kracht in hun verborgen netvlies brandt.
Opdat, verrijzend uit hun slaap, zij éen seconde ongeboren schijnen en met foetale handen voor hun borst de schrik verbidden van een nieuwe dag.
9