De winter
De winter. Het geheim staat met zijn rug tegen de binnenmuren. Bleek beweegt de hand der zon over een langbemind gelaat.
Het droge ritselen van wind langs steen trekt lijnen tussen hart en buitenwereld.
De perken der eenzelvigheid zijn rond. Vermoedens kloppen aan gesloten vensters. Ogen vol mist zien mij gedurig aan, terwijl het trage lichaam van de tijd in mij verschuift en iedere gedachte uiteenbreekt in fragmenten zonder zin.
54