Doortocht
Zij zijn er weer, zij lopen door mij heen, zij hebben grote ogen, lange armen; ik houd mijn adem in, ik wil alleen horen hoe zij hun ledigheid veranderen in stromend licht. Bewegend op de wind, sluiten zij een voor een hun ogen; het allerlaatst een pasgeboren kind. Daarachter komen wolken aangevlogen.
37