Aardschokken
Aardschokken onder de tijd.
De wankelende morgen heeft geen handen. Ik duizel van plafond tot vloer de kamer op en neer.
Met louter stenen aan mijn borst
poog ik de liefste lippen warm te kussen
die ooit bevroren zijn,
de siddering te doven in een arm
die uit de grond komt opgewoeld,
een kinderhoofd met al mijn zinnen
terug te koesteren tot een juweel van licht.
Totdat ik in het uitgetrild vertrek tegen de onbezweken dingen leun, de stoel, de boekenreeksen en het bed, een wereld zonder voegen of geheugen.
Ik schuif mijn leven weer in het verband.
33