NAAR HUIS
Een dunne bloedstreep van geluid rent door de nacht: de stoomfluit gilt.
Twee witte ogen trekken rollend ijzer tot aan de frontlijn van het continent.
De adem blijft op onze lippen staan.
Tussen duizend benen heft een kleine man zijn schouders op. Wij lopen in de wind, elk aan een zijde van zijn leven.
Stemmen en voetstappen verbleken
tegen de brand der zee. Aan onze rechterhand
vluchten kamelen langs het oog der maan.
Er dansen koude vlammen op de duinen.
Een straat, een brede watervloed van wind.
De golven steigeren aan onze oren.
Wij grijpen vaders jas. Een venster blinkt.
Wij duwen ons een warmte stilte in.
66