BIJ BROOD ALLEEN
Al die poëtische vondsten,
een zon, een oog van vuur, wind
die door de bomen wandelt, een man
die de nacht uit zijn keel schraapt,
de deur naar de dag opendoet
en meeloopt met de mensen die
hun lijf dragen, een slakkehuis—
het is te weids, men zou
het heel bescheiden moeten doen,
zichzelf zorgvuldig bij de hand houden,
niet verder kijken dan het raam waarvoor men zit,
het bevende gordijn, de vlieg die zich
de vleugels wast—en onderwijl
het dagelijkse deel
kauwen en slikken, bij brood alleen
leven en er ook
bij leren sterven.
53