HET ZUIDEN WOEDT
Het zuiden woedt in mijn herinnering met al zijn bergruggen en waterglans van zee in zon. Voortdurend vallen er gaten in mijn dag en staar ik in de hitte van een nooit verbloeiend licht.
Ik wil het grijs omarmen van een lucht die uit het westen aanstroomt, in mijn borst haar spanning voelen zinken en bij nacht geborgen liggen aan de koele grond in plooien van een sluimerende wind.
En dan, bij het ontwaken, mijn bestaan herkennen aan de zoutsmaak in mijn mond of aan een vogel die zijn honger uitroept onder de wolken die lopen te beven hoog boven de verwilderende zee.
31