en buiten het station, door de ontsteltenis der hoofdstad, liepen in gespannen rust de spoorwegmannen, het helder gelaat diep in de dag en toch daar bovenuit, doordat binnen hun ogen zich het veld der toekomst opende; hun leven stond plotseling op een drempel, waar voorbij niets anders was dan warm doorwaaide ruimte, wier adem aanzwol in hun borst en doortrilde tot in hun vingertoppen; en somtijds stoof hun denken zo hoog op, dat er een schok ging door hun harteklop.
de meesters zaten bevend in hun stoel,
die danste op de stugge golfbeweging
van het verzet; hun duizendjarig rijk
van steen en staal werd geschud door een storm,
die uit een onbekende wereld kwam,
een zwarte baaierd van vernietiging.
Dan werd de kerflijn van hun mond weer strak: de hemel kantelde niet om, de aarde braakte haar ingewand niet uit.
Terwijl het angstzweet nog op hun gelaat zijn klamme sporen trok, vond reeds hun stem haar klievende, metalen klank terug en overlegde met het landsbestuur, hoe men de hartstocht van het ondervolk weer in de beddingen der wet kon dringen.
Het was te laat, en het was ook te vroeg:
13