EEN WANHOPIGE NACHT
wilden sturen. Ze namen telkens proeven in de stad, maar de resultaten waren niet zoo bevredigend, dat ze het er weer op durfden wagen. Ik was nu dertien jaren oud, alle kinderen gingen naar buiten, terwijl ik alleen moest thuis blijven, wat ik, ofschoon ik het wel saai vond, toch nog verkoos boven uit logeeren te gaan. Ter vergoeding mocht ik ’s avonds langer op blijven, eigenlijk zoo een beetje het leven van de groote menschen medeleven. Moeder zorgde wel voor de noodigc rust. Op een avond toen moeder hoofdpijn had, zou ik met Vader alleen uitgaan en daar hij niet vrij was voor na het spreekuur, werd ik om van de lucht te genieten, al vast vooraf naar het Vondelpark gestuurd, met de afspraak Vader om acht uur voor het Paviljoen te ontmoeten. Het avontuurtje dat ik toen beleefd heb en alleen mijn oudste zusje, als hartsvriendin verteld heb zal ik hier laten volgen.
Hij had het me nog net kunnen tocroepen, toen ik overijld afscheid moest nemen, omdat vader in het gezicht kwam:
,.Morgenmiddag om drie uur precies bij den tweeden esschenboom in het dwarslaantje achter de derde groote laan!”
Stumper die ik was! Precies bij den tweeden esschenboom. . . met mij, afspraak met mij die geen esch van een wilg, geen wilg van een beuk, geen beuk van een eik kon onderscheiden!
Moedeloos, vernietigd liep ik naast vader, die me met bezorgde teederheid gadesloeg. Mijn plant-kundeboekje eens raadplegen? Dit wist ik wel: er waren kastanjes, beuken, eiken, wilgen, populieren, esschen, zelfs uitheemsche boomen in het Vondelpark, maar hoe zou ik over een oppervlakte van zoovele hectaren zonder eenig plantkundig onderscheidingsvermogen mijn tweeden esschenboom in het dwarslaantje achter de derde groote laan ooit vinden?