Bei, dragen zij donkre nachten lijk hun jaren, om hun hoofd, bei, gebukt van regenmachten, bei van zonne mulv gestoofd.
Als het oudje op de brug staat met zijn pijpske in zijn hand is ’t of hij van ’t hout niet vrij staat met het brugje ’t alle kant.
Meester van de wip en klakken meester van het putje geld! slechts zijn oortje te verlakken is hij meer nog op gesteld.
Jaren ken ik ze er samen
in dien Hollandsch groenen ring, ken ik ze, zoo zonder namen als ’n blijvend samending.
’t Baasje en het blanke brugje ’t brugje in de groene wei met ’t torentje in ’t rugje wei en huisjes rond, terzij....
50