DE KOLENKAR.
Door de zwarte stad rijdt de zwarte kar met de hooggeladen kolen, de kolen zijn zwart de zakken zijn zwart de kar is eronder verscholen.
De twee groote paarden gepeesd en gespierd zwaar gevleeschd op de ronddikke pooten: zij schokken, zij nijgen de koppen ter aard, de zweetende koppen grauw-manen omzwierd.
Zij trekken de wagen zij trekken de kar twee kerels! twee werkvroome beesten:
41