De avond was gerezen, de dag zacht uitgegaan, de maan, heel bleek van wezen, kwam hoog, omhooge staan.
Veel vreemde witte dampen die waasden alles weg, alleen matgoud van lampen glom, boven zwarte heg.
Daar zong een teeder meiske met kindje aan haar hand, een zacht en teeder wijske door ’t witte avondland.