„Het kindje dat uw kind zal zijn moet ik van ’t lot begeleider zijn van ’t dragen — tot den dood.”
Begeleidt het, ’laas! maar laat het iet, neem het zijn trots en daadkracht niet, neem het zijn haat en weerstand niet; zoo anders . . . bleef het dood.
Toen ging er langs den kamerwand een schuwe ijle zwarte hand: grauw-luidloos vlood de nood.