maar dat zij alles van den dokter had vernomen.
en dat ze het ongeluk zoo niet had bedoeld:
maar dat ze hevig afgrijzen had gevoeld
afgrijzen en smaad en zoo had geleden
toen zij hem tusschen wachters, gegooid en nagekreten
zag komen, alleen! hij Dirk, alleen van ’t werk.
Als ’n jonkvrouw knielt voor ’t moederbeeld in stille kerk opziend met donkre ootmoedoogen, die toch blinken, keek zij naar hem en liet haar hoofd weer zinken fluisterde nu: dat ’t goed was, hij haar nog lief; toen nam hij op haar, zoende haar en hief haar hoog aan zijn hart: Zij wilde hem behooren.
De kinders sliepen rustig op den grond
als poesen in haar mandjes op matrasjes. In ’t rond
rondom, was het heel heerlijk, heerlijk stil.
Zij sliepen als twee rozen die gedoken, stil, aan éénen stengel, rood, te pralen hangen: een warme zonnigheid op opgebloosde wangen; zooals twee kinders dicht bijeen na spelemeien de rood gejoolde hoofdjes neigend vleien.
39