Ik spiegel mij in je oogen
daar glanst een lichte schijn... en ik denk... kranke logen,
dat *t moeders oogen zijn.
— Moeder haar oogen zijn niet meer
die zijn nu dicht en koud: maar uit jouw oogen schijnt mij weer
haar gouden zonnegoud.
Worde je ziel als was haar oog
zoo open licht en rein en worstel kind, wat je vermoog,
haar heren zoon te zijn.